|
|
update 31-03-2018 |
Terugblikken op de Tweede Wereldoorlog
Priesters in het veldgrijs
|
31-03-2018
|
Twee jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog verscheen het boek Priesters in het veldgrijs. Het werd geschreven door Hans Hermans, die daarbij hulp kreeg hoofdaalmoezenier H.J.J.M. van Straelen.
Het 375 pagina's tellende boek geeft een levendige beschrijving van de activiteiten van de aalmoezeniers vlak vóór en tijdens de Duitse inval in 1940. Zij waren verantwoordelijk voor de godsdienstige verzorging van de militairen aan de diverse fronten in Nederland.
De aalmoezeniers kregen vaak hulp van lokale geestelijken, meestal pastoors. Waaronder ook Jan van Berkel, pastoor van de parochie van Sint-Jan de Doper in Sambeek.
Auteur Hans Hermans heeft kort na de Tweede Wereldoorlog contact gehad met pastoor van Berkel, die hem vertelde over de gebeurtenissen bij de Maas tijdens de vroege morgen van de 10e mei 1940.
Het 375 pagina's tellende boek geeft een levendige beschrijving van de activiteiten van de aalmoezeniers vlak vóór en tijdens de Duitse inval in 1940. Zij waren verantwoordelijk voor de godsdienstige verzorging van de militairen aan de diverse fronten in Nederland.
De aalmoezeniers kregen vaak hulp van lokale geestelijken, meestal pastoors. Waaronder ook Jan van Berkel, pastoor van de parochie van Sint-Jan de Doper in Sambeek.
Auteur Hans Hermans heeft kort na de Tweede Wereldoorlog contact gehad met pastoor van Berkel, die hem vertelde over de gebeurtenissen bij de Maas tijdens de vroege morgen van de 10e mei 1940.
Aan de kazemattenlinie in het Zuiden, langs de Maas en het Maas-Waalkanaal en hier en daar langs den IJssel traden aanstonds nadat de eerste vliegtuigen overzwermden en de eerste granaten en mitrailleurkogels insloegen over de heele lengte van het front, de voorzorgsmaatregelen in werking, die de aalmoezeniers tevoren hadden getroffen.
Overal in de Limburgsche, Brabantsche en Geldersche dorpjes, waar de linie doorheen liep, werden priesters, die zich daartoe beschikbaar hadden gesteld, door de militaire commandanten ter plaatse, soms nog door den aalmoezenier zelf, gewaarschuwd en trokken zij in den vroegen ochtend, terwijl de aanvallen op de kazematten reeds begonnen of in vollen gang waren, de mannen langs om hun de noodige hulp, de laatste hulp voor velen hunner, te brengen. |
De pastoor van Sambeek werd door den aalmoezenier 's morgens om half vijf gewaarschuwd, toen de eerste vliegtuigen reeds overkwamen. Haastig begaf hij zich op goed geluk naar de stuw, waar hij militairen hoopte te vinden, die hem verder naar de kazematten konden helpen. Op den weg naar de stuw floten hem reeds links en rechts de kogels om de ooren. In de volle overtuiging, dat hij van dezen tocht niet levend terug zou keeren, keek hij nog éénmaal om naar zijn kerk met haar ouden, middeleeuwschen toren en trapte toen, zich aanbevelend aan zijn Engelbewaarder en aan Sint Jan, den patroon van zijn parochie, diep voorovergebogen, met zijn hoofd op het stuur vooruit naar waar hij wist, dat hij noodig was.
Bij de stuw vond hij inderdaad een officier, die hem een soldaat meegaf om hem langs alle kazematten en loopgraven te geleiden, die hij onder hevig vuur kruipende moest bereiken. Bij de stuw teruggekeerd wachtten hem daar eenige burgers, die in de nabijheid woonden en eveneens de absolutie vroegen. Terwijl hij daarmee bezig was sloeg in zijn onmiddellijke omgeving ergens met groot geweld een granaat in. Het werd de hoogste tijd om terug te keeren, meende de bevelvoerende officier. Zoo spoedig mogelijk sprong de pastoor op zijn fiets en reed in volle vaart, weer tusschen de fluitende kogels door, naar huis terug, waar hij nauwelijks op adem was gekomen, toen hij ontdekte dat zijn kerk, waarvan de toren tot uitkijkpost diende, doelwit werd van de Duitsche artillerie. In allerijl bracht hij Ons Heer in den kelder van de pastorie in veiligheid. De kerk bracht het er heelhuids af en nog dienzelfden dag werd het dorp door Duitsche troepen bezet.
De pastoor probeerde van den Duitschen commandant toestemming te krijgen de gewonden van de Maaslinie met een auto te gaan ophalen. Een auto kreeg hij niet, maar wél mocht hij op eigen gelegenheid naar de plaatsen gaan, waar gevochten was. Hij vond verscheidene gewonden en drong er nogmaals op aan ze te mogen halen en tegen den avond stelde de Duitsche commandant hem eindelijk een autobus ter beschikking.